Welkom

Hier kun je de ontwikkeling van mijn verhaal volgen.
Nieuw hier? Bekijk het chronologisch overzicht.
Ik heb behoefte aan feedback!

donderdag 5 mei 2011

Hoofdstuk 1 - Verbannen

John zat voorovergebogen met zijn ellebogen op zijn knieën en staarde naar de kale betonnen vloer. Hij realiseerde zich dat hij al een tijd op zijn lip beet. Geïrriteerd stond hij op en liep de wachtruimte op en neer. Hij stopte bij het kleine raampje en tuurde naar buiten. Malabo Airport was uitgestorven. Hij zuchtte en ging weer op de ongemakkelijke houten bank zitten. Zijn keel was kurkdroog. In het vliegtuig had hij een zakje zoute pinda's gehad; daarna had hij de stewardess niet meer gezien.

Hoe lang zou hij het in deze hitte nog uithouden? Wie weet wanneer ze die verdomde piloot eindelijk gevonden hadden. Hij had nu lang genoeg gewacht. Hij stond weer op en liep met grote passen naar de deuropening. Er moest hier ergens toch wel iets te drinken te vinden zijn?

Toen hij haar zag, was het al te laat om in te houden. Ze botsten tegen elkaar op en zij liet haar kleine koffer uit haar handen vallen. Hij ving de subtiele geur van haar exotische parfum op. Hun gezichten waren vlak bij elkaar en hij keek recht in haar sprekende, donkerbruine ogen. Hij was even van zijn stuk gebracht maar herstelde zich snel.

‘Sorry! Gaat het?’ zei hij, instinctief in het Nederlands beginnend.

Ze blies een diepe ademteug uit. Toen ontspande ze en lachte. ‘Wow. Ja, niks aan de hand.’

Hij pakte haar koffer op en zette hem in de hoek van de wachtruimte, naast zijn eigen weekendtas. ‘Ga je ook naar Pioneer Epsilon?’

‘Ja. Ze zeiden dat ik de helikopterpiloot hier kon vinden?’

‘Dat was een leugen. Ze zijn 'm al een half uur kwijt. Ik wilde al bijna gaan zwemmen.’ bromde hij.

Haar lach werd breder en ze stak haar hand uit. ‘Ik ben Kiani.’

‘John. Ga zitten.’

Hij nam weer plaats en zij plofte neer op de bank schuin tegenover hem. Haar koffiekleurige huid glansde in het zonlicht. Hij schatte haar begin dertig. De vele rijen kleine vlechtjes die plat over haar hoofd liepen gaven haar een Afrikaanse uitstraling.

Ze pakte een flesje water uit haar handtas, nam een slok en bood het hem aan. ‘Maak maar op hoor, ik heb er nog een.’ Hij nam het dankbaar aan en dronk het in een paar flinke teugen leeg.

Ze keek hem opgetogen aan. ‘Zo, wij worden dus collega's?’

‘Ik hoop het wel. Anders zit ik twee maanden opgescheept met alleen maar zweterige kerels.’

Andere zweterige kerels bedoel je.’ Een plagerige grijns verscheen op haar gezicht. Ze boog voorover en raakte even zijn knie aan. Zijn oog viel op het kettinkje om haar hals, met een kleine, zwarte hanger eraan. Ze zag zijn blik, pakte de hanger en liet hem zien. Hij had de vorm van een gebalde vuist.

‘Da's m'n ogri ai krara. Tegen het boze oog.’

‘Jaja... en hoeveel boze ogen heeft-ie al tegengehouden?’ zei hij geamuseerd.

Ze deed alsof ze diep beledigd was en drukte de hanger tegen haar borst. ‘Ja, lach maar. Als het noodlot toeslaat, ben ík tenminste beschermd!’

Even betrok zijn gezicht. Hij had nooit geloofd in iets als noodlot, maar het afgelopen jaar had dat ongeloof zwaar op de proef gesteld.

‘Ik heb je niet gezien in het vliegtuig.’ zei hij.

‘Ik kom uit Miami. Daar heb ik de veiligheidstraining gedaan.’

‘Hadden jullie ook zulke infantiele instructievideo's?’

‘Ben, de onhandige offshorewerker? Wat ontzettend fout hè, geweldig!’

Weer die stralende lach. Maar hij zou zich niet laten inpakken door haar charmes.

‘Miami... woon je daar?’

‘Nee, ik kwam van Curaçao. Ik was op een soort lange vakantie.’

‘En toen dacht je ineens: ik wil een baan op een olieplatform!’

‘Nee, niet echt. Ik ben psychiater, niet bepaald een logische stap.’

‘Psychiater? Waar hebben ze jou voor nodig dan?’ vroeg hij verbaasd.

‘Geen idee! Maar ik zag een advertentie, en het leek me wel avontuurlijk. Je weet nooit wat je tegenkomt. Of wie.’ Een pauze en een lachje. ‘En jij, waarom heb jij jezelf hierheen verbannen?’

‘Verbannen is het goeie woord ja. We zijn straks echt van alles en iedereen verlaten. Blijkbaar heb ik daar behoefte aan.’

‘Oh, moet ik weer weggaan?’

‘Ik denk dat ik je nog wel een paar minuten kan verdragen.’

‘En wat doe je?’

‘Ik zit in de beveiliging.’

‘Een psychiater en een bewaker... Dan lopen er kennelijk een stel gevaarlijke gekken rond daar!’

Hij lachte. ‘Ja, ik vang ze, jij spuit ze plat.’

Ze begon ook te lachen, maar keek toen op naar de deuropening. Er stond een korte, stoïcijns kijkende man met haar tot net boven zijn schouders en een flinke stoppelbaard.

‘Buen día. You fly to Pioneer Epsilon?’

‘Right! You're the pilot?’

‘Si.’

‘I'm Kiani, and this is John.’

‘Javier. Come on.’ Zonder op antwoord te wachten beende hij weg. Ze keek even verbaasd naar John, pakte toen haar koffer en volgde haastig de piloot. Enigszins geërgerd kwam John ook overeind. Hij deed rustig aan met zijn tas. Toen hij bij de helikopter kwam, zat Kiani al binnen. De piloot gebaarde ongeduldig waar hij zijn bagage moest stoppen, drukte een zwemvest in zijn handen en werkte hem naar binnen.

Minutenlang versnelden de wieken. Javier sprak in het Spaans met de verkeersleiding, zette af en toe een knop om en zat de rest van de tijd verveeld op het dashboard te trommelen. Kiani keek juist enthousiast om zich heen, alsof ze geen enkel detail aan haar aandacht wilde laten ontsnappen. John dacht alleen maar aan de safety training, waar hij had geleerd uit een zinkende helikopter te ontsnappen. Het stelde hem niet gerust.

Ze riep iets tegen hem, maar hij verstond het niet. Ze wees uit haar raampje, waar over de zeestraat een berg te zien was en schreeuwde een woord. Na twee keer realiseerde hij dat ze ‘Kameroen’ zei. Hij knikte en probeerde te glimlachen, maar wist dat de nervositeit van zijn gezicht af te lezen was. Plotseling voelde hij zijn maag zakken. Ze waren los van de grond en begonnen snel te stijgen. Hij keek naar de piloot, die geroutineerd een serie handelingen uitvoerde met de verschillende hendels en pedalen. De helikopter draaide en al snel lieten ze het vliegveld achter zich.

Toen de helikopter op hoogte en snelheid was gekomen, ontspande John wat en keek om zich heen. De begroeiing werd hoe langer hoe dichter, tot er alleen nog maar een tapijt van tropisch regenwoud te zien was. Hier en daar werd het onderbroken door een rivierkloof. Het vormde een idyllisch plaatje, maar hij wist dat de verschillende bomen en struiken onder hem verwikkeld waren in een trage strijd om het kostbare zonlicht.

Ze passeerden een aantal onverharde wegen; de verkeersaders van Bioko. Ze leken verlaten. Aan een van de wegen lag een klein dorpje, omringd door oerwoud.

De nieuwe indrukken volgden elkaar in hoog tempo op, en John had moeite alles in zich op te nemen. Ze kwamen langs een kust, met rotsachtige stranden, palmbomen en mangroves. Opmerkelijk dat de toeristische industrie hier nog geen voet aan de grond had gekregen. John hoopte dat het hier over twintig jaar nog zo ongerept uit zou zien.

Na een tijdje de kust gevolgd te hebben, vlogen ze weer over land. Geleidelijk aan werd het heuvelachtiger, tot ze over een langwerpige, puntige bergrug heen kwamen. John realiseerde zich dat het de rand van de enorme vulkaankrater moest zijn die hij op de kaart had gezien. Hij vroeg zich af of er de komende tijd gelegenheid zou zijn om naar Bioko terug te keren om deze indrukwekkende landschappen van dichtbij te bekijken.

Uiteindelijk bereikten ze de zuidkust van het eiland, en toen was er alleen nog maar oceaan. Vanaf hier was het een monotone aangelegenheid, een lange blauwgroene vlakte waar geen eind aan kwam. Vermoeid staarde hij uit het raampje.

Ineens werd hij overvallen door een gevoel van melancholie, schijnbaar zonder aanleiding. Het zwol langzaam aan tot een intens maar onbepaald gevoel van verdriet. Het verwarde hem. Hij wilde niet dat Kiani hem zag en keek strak uit het raampje naar de lage golven onder hen. Gelukkig probeerde zij een gesprek aan te knopen met Javier. Na een paar minuten ebden de heftige gevoelens geleidelijk weg. Ze maakten plaats voor een lichte hoofdpijn en af en toe zwarte vlekken voor zijn ogen. Blijkbaar had de reis hem toch meer vermoeid dan hij dacht. Hij hoopte vannacht in een beetje redelijk bed terecht te komen.

Na nog zeker een kwartier vliegen stootte Kiani hem aan en zag hij in de verte het kunstmatige eiland liggen dat de komende twee maanden hun thuis zou zijn. Langzaam kwam het dichterbij en werden details zichtbaar. Het platform rees meer dan tien meter boven het water uit op een heleboel dikke, rode kolommen. Er sproten meerdere gele kraanarmen van af; uit een ervan kwam een enorme vlam. Aan een kant stond een gebouw van meerdere verdiepingen en in het midden stond een hoge, witte toren. Het gaf de indruk van een verschrikkelijk mechanisch monster dat, na jaren sluimeren op de zeebodem, door een onbezonnen menselijke actie was ontwaakt en uit de diepte opgerezen om dood en verderf te zaaien.

Aan de zijkant van het platform stak een helikopterlandingsplaats uit. Ze koersten af op de grote gele cirkel. Een man op het platform gebaarde met zijn armen en op zijn aanwijzingen zette Javier de helikopter behoedzaam aan de grond. Terwijl de wieken op volle snelheid doordraaiden, maakte hij duidelijk dat ze uit moesten stappen. Juist op dat moment ging John's deur open en werd hij naar buiten begeleid door een nors kijkende vijftiger in een gevlekte blauwe overall. De kracht van de lucht die door de wieken naar beneden werd geslagen, was enorm. De man pakte hun bagage en John volgde hem, weg van de helikopter. John zag dat Kiani aan de andere kant was opgevangen door een wat jongere man, rond de veertig, die een stuk netter gekleed ging.

De helikopter steeg op en zette weer koers naar het eiland. Een relatieve rust daalde over het platform. Nu pas konden ze de andere geluiden horen: het gebrom van machines, het gebonk van metaal tegen metaal, en golven die beukten tegen de basis van het platform. Er hing een zweem van teer in de lucht.

De jongere man stak zijn hand uit naar John. ‘Hai, ik ben Ralph, en dit is Robin.’ Hij keek heen en weer tussen hem en Kiani en glimlachte. ‘Was de reis een beetje oké? Ik vind het altijd een verschrikking, zeker dat laatste stuk. Maar goed, jullie zijn er, kom verder.’

Robin liet hun bagage op het platform vallen en liep weg zonder een woord te zeggen. Ralphs blik verstrakte een moment. Toen lachte hij geforceerd naar John en Kiani en pakte de koffer en tas op. ‘Robin kan soms wat stug zijn, je moet het hem maar niet kwalijk nemen. Hij valt erg mee als je hem leert kennen.’ Hij knipoogde even naar John. ‘En we kunnen niet zonder hem, hij is de beste OIM die er is.’

‘OIM, dat is eigenlijk de kapitein, toch?’ vroeg Kiani.

‘Ja, klopt. Sorry, slechte gewoonte van me, nieuwkomers om de oren slaan met vaktermen.’

‘En wat is jouw functie precies?’ vroeg John, met een blik op zijn keurig gestreken overhemd en crème broek.

‘Ik zit hier namens de eigenaar van het platform, Extract Innovations, als een soort toezichthouder. Je kunt je wel voorstellen hoe populair ik ben bij de mensen die het echte werk doen.’

Hij reikte in de schoudertas die hij bij zich droeg en gaf ze allebei een groene veiligheidshelm. ‘Altijd dragen als je buiten bent. Jullie krijgen zo nog veiligheidslaarzen. Niet echt flatteus,’ zei hij verontschuldigend richting Kiani, ‘maar beter dan een stel verpletterde tenen.’

Hij ging ze voor, een metalen trap af, terwijl hij snel verder praatte. ‘Ach, het valt ook allemaal wel mee hoor. Het zijn bepaalde types hier hè, stoere mannen die geen boodschap hebben aan figuren zoals ik. Daar moet je een beetje doorheen prikken. Ik vind het juist een uitdaging om iedereen aan boord te houden.’ Hij lachte. ‘Beetje ongelukkig uitgedrukt, maar je begrijpt het.’

Er volgden nog een aantal trappen naar beneden, alsof ze net geland waren op het dak van een flat en nu via de brandtrap naar straatniveau afdaalden. Ze werden omringd door een landschap van buizen, stellages en zware machinerie.

Ze stapten de trappen af en betraden het hoogste niveau van het olieplatform. Ralph draaide zich om. ‘Ik weet niet hoeveel jullie al weten over Pioneer Epsilon?’

‘Vrijwel niets. Ze deden nogal geheimzinnig bij de sollicitatie.’ zei Kiani.

‘Klopt! Niet dat er iets niet door de beugel kan hoor. Integendeel. Dit is een researchplatform. We doen hier onafhankelijk onderzoek naar nieuwe winningsmethoden. Veiliger voor mens en natuur. We hebben zelfs een zeebioloog aan boord.’

John lachte. ‘Laat me raden: jullie zijn onderdeel van de oplossing, niet van het probleem?’

Ralph hield verontschuldigend zijn handen op. ‘Ja sorry, ik heb soms de neiging om in marketingpraat te verzanden. Dat moet je me maar niet kwalijk nemen. Maar geloof me, we zijn hier echt goed bezig.’ Hij keek opzij naar twee mannen die een grote kist die aan een kraan hing naar de grond begeleidden. ‘En de sfeer is over het algemeen prima. Het is eigenlijk gewoon een dorp. Je kunt van elkaar op aan.’

Ineens wendde hij zich nadrukkelijk tot John. ‘Dat is belangrijk, vind je niet John? Als je je collega's niet kunt vertrouwen, is er echt iets mis.’


* * *


5 weken geleden


John rilde even. Mistflarden bedekten het gemillimeterde gazon. Een zwak zonnetje leek de nieuwe lente aan te kondigen. Een colonne blauwe uniformen schuifelde traag voorbij.

Een nogal corpulente man met een grote bril op veegde een traan van zijn wang. Hoofdinspecteur Van der Kamp. John kende hem vroeger als 'oom Albert'. Op zijn zesde verjaardag had hij een grote politieauto van hem gehad.

Er volgden een aantal jongere agenten; respectvol maar duidelijk niet op hun gemak. Een paar knikten hem bemoedigend toe, maar er waren er ook die hem resoluut negeerden.

Op de kist lagen een gehavende politiepet en een zwart fluwelen kussen met een penning. In een halve cirkel rondom het graf waren vele grote bloemstukken uitgestald. Elk had een eigen lint: ‘Collega's Patijnlaan’, ‘Tactische recherche’, ‘Korps Hollands Midden’.

John stond gelaten te wachten tot het ritueel voorbij was. De andere aanwezigen hadden verwachtingen van hem, en hij zou ze niet teleurstellen. Hij zou de toegewijde zoon zijn die het moeilijk had maar zich koste wat kost goed wilde houden.

Zijn moeder, een van de weinige aanwezige vrouwen, klampte zich vast aan zijn arm. Haar schouders schokten. John schrok van zijn eigen gebrek aan mededogen voor haar. Had ze werkelijk van die man gehouden? Of huilde ze alleen omdat ze de plotselinge verandering niet aankon?

Frank Rothuizen, een boomlange man met een dikke grijze snor, sloot de rij af. Hij liep naar hen toe en legde een hand op de schouder van John's moeder, die dankbaar naar hem opkeek. ‘Emily... mijn oprechte deelneming. Hij was een goed man. Veel sterkte.’ Hij wendde zich tot John. ‘Ik heb je vader nog nooit zo trots gezien als de dag dat je rechercheur werd. Je betekende veel voor hem.’

De begrafenisondernemer ging hen voor richting de zaal waar de koffie klaarstond. Rothuizen hield John even tegen. ‘Ik moet je even spreken.’

‘Kan dat niet tot maandag wachten?’ vroeg hij.

‘Dit niet. Ik weet dat de timing ellendig is. Of misschien is het juist goed zo.’

Ze liepen terug de begraafplaats op. Rothuizen aarzelde even en keek hem toen indringend aan. ‘Voor ik zeg wat ik ga zeggen, moet je weten dat ik volledig achter je sta.’

‘Wat is het, Frank?’

Rothuizen's gezicht kreeg er een aantal rimpels bij. ‘Bureau Interne Zaken is bezig met een onderzoek naar aanleiding van een anonieme tip. Jouw naam is daarbij genoemd.’

John's hartslag versnelde, en hij voelde zijn handen klam worden.

‘Wat voor onderzoek? Word ik ergens van beschuldigd?’

‘De details weet ik nog niet, maar ik kom er wel achter. Kom maandagochtend meteen langs, oké?’

John knikte. Rothuizen pakte zijn arm.

‘John, ik ken je al je hele leven. Maak je geen zorgen. We gaan dit oplossen.’


* * *


De zon stond laag aan de horizon en kleurde de lucht een betoverend oranje. De weerspiegeling deed de oceaan fel schitteren.

Ze waren richting de centrale boortoren gelopen, een groot stalen skelet van een paar verdiepingen met een smalle toren erbovenop. Een groepje mannen in overalls waren stukken pijpleiding aan elkaar aan het koppelen.

‘Baaf!’ schreeuwde Ralph over de herrie heen. Een jongen van begin twintig keek om. Ralph wees op John en Kiani en de jongen knikte. Toen wendde hij zich weer tot hen. ‘Ik moet rennen, heb een bespreking. Bavelaar helpt jullie verder.’ Met stevige tred ging hij er vandoor.

John zag dat Kiani een beetje afwezig naar de horizon staarde. ‘Hee, ben je nog wakker?’ riep hij.

Ze keek om en glimlachte. ‘Nauwelijks. Wat heb ik gemist?’

‘Niks. Een hoop technische details.’

Bavelaar kwam op ze af gelopen met een brede grijns. Hij stak een met olie besmeurde hand op en ging ze voor, weg van het lawaai. Ze kwamen terecht aan de rand van het platform tegenover die waar ze geland waren. Ook hier was alleen maar zee te zien tot de horizon.

‘Bavelaar dus?’ zei John. ‘En je voornaam?’

‘Heb ik een hekel aan. Iedereen zegt hier Baaf.’ Hij sprak Kiani aan. ‘Een paar van de mannen willen weten of je single bent.’

John vond het nogal brutaal. De vraag deed hem terugdenken aan zijn schooltijd. Desalniettemin was hij benieuwd naar het antwoord. Kiani reageerde poeslief. ‘Oh, een paar van de mannen? Waaronder jij?’

Bavelaar schudde zijn hoofd, ineens serieus. ‘Nee man, ik ben verloofd, weet je. Mijn schatje zit thuis. Maar ze gaven me twintig euro als ik het zou vragen.’

‘En wilden ze het ook van John weten?’ zei ze met een ondeugende blik in zijn richting. John werd zich bewust van zijn trouwring. Die had ze natuurlijk allang gezien. Zoiets ontgaat vrouwen niet.

Bavelaar ging er niet meer op in. ‘Willen jullie echt nog de hele rondleiding, of zal ik alleen effe snel de reddingsboten laten zien? Kan me voorstellen dat jullie honger hebben, en de kantine gaat zo open.’

Ze knikten instemmend en Bavelaar leidde ze verder het platform over, hier en daar wat aanwijzend. Bij de reddingsboten legde hij de vluchtroutes uit.

Plotseling klonk er achter hen een harde brul. ‘Pas op! Omlaag!’ Instinctief draaide John zich om richting de bron van het geschreeuw. Robin, de oudere man die ze bij de helikopter geen blik waardig had gekeurd, kwam voorover gebogen op hem af rennen.

Een zware stalen pijp die aan een kraan hing, zwaaide vlak langs John's hoofd. Toen werd hij omver getrokken door Bavelaar en kwam hij pijnlijk neer op het geribbelde staal van het platform. Kiani zat op haar hurken en keek hem geschrokken aan.

Boven zijn hoofd hing de vijf meter lange pijp nog steeds vervaarlijk heen en weer te zwaaien. Uiteindelijk werd hij omhoog getakeld en ze kwamen overeind. Robin kwam vlak voor hem staan en keek hem woest in de ogen. ‘Als ik zeg dat je je hoofd omlaag moet doen, dan doe je dat, begrepen? Je gaat daar niet wezenloos om je heen staan te kijken!’

‘Ik had niet door...’

‘Nee, dat is duidelijk! Ik ben verantwoordelijk als jou iets overkomt, dus je doet godverdomme wat ik zeg!’

John kwam enigszins bij en voelde nu woede in zich opkomen. ‘Hoe kon die pijp daar uberhaupt hangen? Daar ben je ook verantwoordelijk voor!’ zei hij tegen Robin.

‘Ik kan niet iedereen elke seconde in de gaten houden! Ik zeg al maanden tegen Ralph dat we meer ervaren mensen moeten hebben, maar er is nooit geld. Maar we kunnen wel nóg twee nutteloze groentjes aan boord te halen! Alsof we niet genoeg problemen hebben.’ Hij draaide zich om en liep weg in de richting van de kraan.

‘Ben je oké?’ vroeg Bavelaar aan John.

‘Gebeurt dit vaker hier?’ vroeg hij. Hij probeerde weer wat rustiger te worden, maar de adrenaline van het bijna-ongeluk en de aanvaring met Robin stroomde nog door zijn lijf.

‘Dit is wel uitzonderlijk. Maar er gaat de laatste tijd wel veel mis ja. Het valt iedereen op. Je moet voortdurend op je hoede zijn. Als je echt gewond raakt, ben je niet snel in het ziekenhuis, weet je.’

Ze liepen nu snel door en kwamen uit aan de andere kant van het gebouw waarlangs ze waren afgedaald. Bavelaar sloeg met zijn vlakke hand op de metalen zijmuur en deed zijn best om weer een luchtige toon op te zetten. ‘Zo. Hier gebeuren de écht belangrijke dingen: eten, slapen en poolen.’

Ze gingen naar binnen. Het interieur had veel weg van een ouderwets kantoorgebouw. Ze liepen door een lange, claustrofobische gang met een aantal zijdeuren. ‘Hier zit de EHBO, en de rest zijn vooral werkkamers.’ zei Bavelaar. Aan het einde van de gang was een deur naar een trappenhuis. Ze gingen naar binnen en liepen de trap op.

‘Hier zijn de slaapkamers. Jullie zitten allebei in de eerst gang rechts, nummers 14 en 10.’ Hij wees hierbij John en Kiani aan. ‘Het zijn stapelbedden, en ik denk wel dat jullie een kamergenoot hebben, het is behoorlijk druk. De badkamers zijn aan de andere kant.’

Ze namen de volgende trap. ‘En hier is-ie dan, de kantine! Verder is daar de pooltafel, ping-pong, en wat fitnessapparaten.’

‘Wat is er op de bovenste verdieping?’ vroeg John.

‘Oh, daar zitten laboratoriums. Daar kom ik nooit.’ Hij wees naar de kantinedeur. ‘Als ik jullie was, zou ik aanvallen voor de hongerige troep komt aanstormen. Als je niet snel bent, is het vlees op. Ik ga nog effe snel douchen. Smakelijk!’


* * *


‘Het gaat over de zaak Stolar uit 2007.’ Rothuizen gooide een map over zijn bureau richting John, wat een flinke stofwolk veroorzaakte.

John pakte de map op en opende hem. Hij bladerde wat en keek toen op naar de commissaris. Hij kneep met zijn ogen tegen de laag staande zon. ‘Zegt me niet direct wat... wat had hij uitgevreten?’

‘Het stelde eigenlijk niks voor. Hij werd gepakt in een nachtclub met veertig gram coke. Domme actie van hem, maar niet iets waar een rechercheteam op gezet wordt.’

‘Dan heb ik er dus niks mee te maken.’

‘Maar je kende Stolar toen al wel?’

‘Ik had hem jaren niet gezien.’

‘Oh, toen was je nog niet met...’

‘Nee.’ zei John, iets te scherp. Hij keek zijn chef doordringend aan. Dit gesprek verliep hem iets te veel als een verhoor.

Rothuizen leunde achterover in zijn stoel, wreef met zijn handen over zijn gezicht en zuchtte. ‘Je moet dit wel serieus nemen. Samen met die geruchten uit je verleden...’

‘Jij hebt me al bij voorbaat veroordeeld, hè? Ik dacht dat je me steunde!’

‘Ik bedoel alleen dat je je hier tegen moet verdedigen.’ zei Rothuizen sussend.

‘Wáártegen, Frank?’

‘Er is gerotzooid met het bewijs. Het grootste deel van die coke is verdwenen. Stolar kwam er met een boete vanaf.’

‘Okee, hij ontliep een paar dagen cel. So what? En wie beschuldigt mij?’

‘John...’

‘Een van m'n collega's probeert me zwart te maken, en ik wil weten wie!’

‘Dat kan ik niet zeggen, dat weet je.’

‘Is het Marc?’

Rothuizen keek John strak aan. ‘Jezus John, als jij meer weet, wat dan ook, zeg dan wat. Dan kunnen we samen bedenken hoe we verder gaan.’

John wendde zijn hoofd af en beet op zijn lip. Hij probeerde helder te denken, maar zijn hoofd zat vol woede, voornamelijk tegen zichzelf gericht. Uiteindelijk nam hij de beslissing die hij al lang had voelen aankomen. Hij stond op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich om. ‘Doe geen moeite. Ik ga niet afwachten tot iemand het mes in m'n rug nog eens omdraait.’


* * *


John was aangenaam verrast door het eten. Bij de politie bestond het meestal uit een aantal bakken gevuld met onduidelijke massa’s; meestal gingen ze dan ook direct naar een afhaalzaak. Maar hier bleek de maaltijd van een hele andere orde: er was een hoop keus en het rook allemaal heerlijk. Paella, couscous, een pastagerecht en nog allerlei losse vlees- en visgerechten. Hij pakte een bord en schepte het vol pasta. Hij had er een lange dag op zitten, en was tussendoor niet echt aan eten toegekomen.

Kiani stond even voor hem en was in gesprek geraakt met de kok, een donkere man met kort grijzend kroeshaar. John realiseerde zich dat hij verder nauwelijks Afrikanen had gezien op het platform.

Hij voelde iets tegen zijn been botsen. Hij keek om en zag tot zijn verbazing een jongen van een jaar of 6 staan. Het kind wierp hem een korte, neutrale blik toe en draaide zich toen naar de balie waar het eten klaarstond. Hij ging op zijn tenen staan om het beter te kunnen zien.

John keek rond in de kantine, op zoek naar een ouder, maar het was nog niet erg druk. Aan een tafeltje in het midden zaten drie mannen te eten, en aan de kant van de ruimte het verst van de deur zaten er nog twee. John sprak de jongen aan. ‘Is je vader of moeder hier?’

Het kind leek licht geïrriteerd dat John hem stoorde in zijn bezigheden. ‘Wie ben jij?’ vroeg hij.

‘Ik ben John. En jij?’

‘John...’ zei het joch, schuin omhoog kijkend alsof het hem ergens aan herinnerde.

‘Wat is jouw naam?’

De jongen keek naar John’s schoenen. ‘Remy gaat weg.’

‘Heet jij Remy?’ vroeg John wat ongeduldig. Hij was nooit goed geweest in omgaan met kinderen.

Een beslist hoofdschudden.

‘Zijn hier nog meer kinderen? Is Remy een vriendje van je?’

Hetzelfde ontkennende gebaar.

John besloot het te laten rusten. ‘Ga maar naar je vader of moeder toe, okee? Ik ga even eten.’ Hij draaide zich om en schepte nog wat vlees op zijn bord.

Kiani was inmiddels uitgepraat met de kok en keek met ontzag naar zijn bord. ‘Zo! Kan je dat allemaal op?’ Zelf had ze wat minder opgeschept dan John, maar ze had wel van elk gerecht wat.

‘Wist jij dat hier ook kinderen aan boord waren?’ vroeg hij.

‘Kinderen? Hier? Dat lijkt me sterk.’

‘Er was hier net een jochie, hier achter me. Heb jij hem niet gezien?’ John draaide zich om, maar het kind was nergens meer te bekennen.

‘Hè? Wat raar.’

‘Ja, geen ideale plek hier lijkt me. Zullen we daar zitten?’

De geuren die van het eten af waren gekomen bleken niets teveel beloofd te hebben. Hij vroeg haar waar ze het over had gehad met de kok.

‘Hij had vroeger zijn eigen restaurant in Bata, op het vasteland. Maar daar werd hij te oud voor, zei hij. En dit verdient beter.’

‘Daar hebben we geluk mee. Het is echt heerlijk.’

‘En jij? Waar werkte je hiervoor, en waarom besloot je hier te solliciteren?’

John nam snel een hap om tijd te winnen. Al kauwend kwam hij tot een besluit. Het had geen zin om het te verzwijgen. ‘Ik zei dat ik in de beveiliging zat, maar dat is nog maar kort. Daarvoor werkte ik bij de politie.’

‘En dat beviel niet meer?’

‘Nee joh, teveel papierwerk.’

‘Oh? Ik hoorde dat dat juist een stuk minder geworden was de laatste jaren.’

‘Ach, ik was gewoon klaar met die wereld. En hoe ik hier terecht komt... da’s min of meer een toevalligheid. Een advertentie. Net als jij, toch?’

‘En... getrouwd? Kinderen?’ vroeg ze.

‘Geen kinderen. Ik ben weduwnaar.’

Ze legde haar bestek neer en keek hem bezorgd aan. ‘Wat naar voor je. Lang geleden?’

‘Ongeveer twee jaar. We waren net een jaar getrouwd.’

‘Verschrikkelijk. Was ze ziek, of...’

John keek naar zijn bord en zei niets. Meteen verontschuldigde Kiani zich. ‘Sorry, dat had ik niet moeten vragen. Het spijt me.’

‘Het is okee. Het was een ongeluk.’

‘Oh, wat erg. Dat is ook zo plotseling.’

‘Ja.’

‘Sorry hoor. Niet echt een luchtig gesprek voor aan tafel. Dat is een beetje een beroepsdeformatie ben ik bang, mensen meteen uithoren over hun verleden.’

‘Maakt niet uit.’

Ondanks de verontschuldigingen was de ontspannen sfeer tussen hen verdwenen, en de rest van de maaltijd spraken ze nauwelijks meer met elkaar. John baalde ervan dat hij ineens zo dichtklapte, terwijl hij toch wist dat dit onderwerp vroeg of laat ter sprake zou komen. Maar hij was er van geschrokken hoe makkelijk hij haar dingen vertelde; hij zou zo het hele verhaal met haar willen delen.

Plotseling werd het geroezemoes in de kantine verbroken door een harde sirene. Iedereen keek op; sommigen sprongen direct op en renden naar de trap. Over de intercom klonk de stem van Robin. ‘Man overboord! MOB-team klaarmaken! Man overboord!’


* * *


‘Heeft u cognac?’ klonk een stem naast John. Hij keek opzij. Er stond een grijzende man in een trenchcoat met daaronder een net pak. John had hem aan een tafeltje zien zitten toen hij binnenkwam. Hij zou nauwelijks méér uit de toon kunnen vallen tussen de andere gasten van dit ranzige café.

De barman pakte zwijgend een fles van de plank. De nieuwkomer keek even vorsend naar het etiket. ‘Doet u maar een glas mineraalwater.’ Zijn stem klonk nogal deftig.

De barman pakte een ander, nogal beduimeld glas, hield het onder de kraan in de spoelbak en zette het met een klap op de bar.

De man in pak keek er even misprijzend naar en sprak toen John aan. ‘Mag ik u iets vragen?’

‘Als het moet.’ antwoordde John.

‘Wat is er mis met uw whisky? U heeft er nog niet aan genipt.’

‘Ik drink koffie.’

‘En de whisky houdt u daarbij gezelschap?’

‘De whisky houdt tenminste z’n mond.’

De man keek even bedachtzaam voor zich uit en knikte. Toen hees hij zich, tot John’s ergernis, op een kruk. ‘Ik zit hier om mijn vrouw te mijden. Normaal zijn onze agenda’s zo vol dat we elkaar nauwelijks zien, maar ze zit nu ziek thuis.’

John zei niets en hoopte dat de man de hint nu eindelijk begreep.

‘En u, meneer Borghart? Wie probeert u te vermijden?’

John draaide zich om en keek de man fel in de ogen. Die keek terug met een kalme, zelfverzekerde blik. John stond op, gooide tien euro op de bar en liep naar buiten.

De man kwam hem achterna, de koude nacht in. ‘Meneer Borghart, mijn naam is Jeremy. Ik heb een voorstel voor u.’

John draaide zich om, greep de man bij zijn kraag en duwde hem tegen de muur. ‘Voor wie werk je? Wat willen jullie van me?’

De man verzette zich niet, en John liet hem weer los. Onverstoorbaar sprak hij verder. ‘Ik werk voor niemand. Mensen werken voor mij. Ik wil dat u daar één van wordt.’

‘Laat me raden. Je zoekt iemand om “rekeningen te innen”.’

De man glimlachte naar hem, en zei even niets. Toen vervolgde hij: ‘U ziet mij aan voor een crimineel. Dat komt doordat u uw hele leven bent omringd door criminelen. Daardoor maakt u ook steeds de verkeerde beslissingen.’

John had geen antwoord meer. Hij staarde Jeremy aan in totale verwarring. Die deed een stap dichterbij en pakte zijn hand. Achter hem scheen de warme gloed van het café.

‘U bent geen slecht mens. Iedereen maakt fouten. Ik wil u een kans bieden om die fouten goed te maken.’

John werd gegrepen door emoties. Op de een of andere manier landden de woorden van deze man direct in zijn onderbewustzijn. ‘Sommige fouten zijn niet meer goed te maken.’ wist hij met moeite uit te brengen.

Jeremy legde een hand op zijn schouder en keek hem vriendelijk in de ogen. ‘De tijd terugdraaien wordt lastig, John, maar het is nooit te laat voor vergeving.’


* * *


Toen John en Kiani buiten kwamen, bleek de zon onder gegaan te zijn. Het platform was een baken van licht geworden in de donkere oceaan. Op diverse plekken werd koortsachtig gewerkt. Er werd een motorbootje met een paar man te water gelaten en een stukje verderop schenen er een paar met een groot zoeklicht op het water.

De rest van de bemanning stond op een afstandje te kijken. John vroeg wat er gebeurd was.

‘Er is er een vanaf gedonderd. Verder weten wij ook niks.’ zei een stevige man met een flinke baard.

Een jongere man kwam uit de richting van de schijnwerpers lopen. ‘Het is Bavelaar! Ik zie het aan z’n pak.’

‘Bavelaar? Die heeft ons net rondgeleid.’ zei Kiani. ‘Hij zei net dat hij alleen nog even ging douchen voor het eten!’

‘Zo te zien had hij toch liever een bad.’ klonk een stem ergens uit de groep, snel gevolgd door ‘Auw!’ toen de spreker blijkbaar een elleboog in zijn zij kreeg.

‘Ze zijn er snel bij, dus het komt wel goed.’ zei de bebaarde man sussend.

De jonge man schudde zijn hoofd. ‘Het zag er niet goed uit. Hij dreef op zijn buik en bewoog niet.’

Ralph kwam aanlopen van de plek waar de motorboot werd uitgezet. Hij sprak Kiani aan.

‘Je hebt het gehoord?’

‘Ja. Ik hoop dat alles goed komt. Jullie hebben hier een speciale medicus toch?’

Ralph aarzelde even. ‘Die is... niet beschikbaar. Ik ben bang dat we een beroep op jou moeten doen. Je bent toch ook arts?’

Kiani’s gezicht betrok. ‘Oh. Ik... eh...’

‘Sorry, ik had het je eerder moeten vertellen. Maar dit verwachtte ik niet.’

‘Natuurlijk. Ik doe m’n best.’

Ralph liep weer terug om de reddingsoperatie in de gaten te houden. Ze zagen nu ook Robin, die aanwijzingen riep naar het reddingsteam beneden.

John probeerde haar gerust te stellen. ‘Ik kan ook helpen, ik heb EHBO gehad een paar jaar terug.’

Ze keek hem aan, ineens een stuk minder zelfverzekerd dan hij haar de rest van de dag had meegemaakt. ‘Dank je. Ik hoop dat ik wat kan doen voor hem.’

Een paar minuten verstreken. Toen werd een kraan met een brancard naar beneden gelaten. Even later kwam hij omhoog, met Bavelaar erop.

Ralph wenkte Kiani. John liep mee. De brancard werd op het dek neergelaten. Ze hurkten naast het lichaam van de jongen die hen net nog enthousiast had rondgeleid. Kiani voelde aan zijn nek.

‘Zijn hart klopt nog. Ik ga beademen.’ Ze boog zich over Bavelaar en kantelde voorzichtig zijn hoofd naar achteren.


Het leek een eeuwigheid te duren, maar in werkelijkheid was het waarschijnlijk maar een paar minuten geweest, dacht John.

Kiani keek op, opgelucht. ‘Hij ademt zelf weer.’

‘Gaat hij het halen?’ vroeg Ralph.

‘Ik denk het wel. Als hij maar niet teveel water heeft binnengekregen. Ik moet even bellen met een collega om te overleggen. Ik heb geen ervaring met verdrinkingsslachtoffers.’

Ralph knikte. ‘Natuurlijk, kom maar mee. Ik moet ook zijn ouders inlichten.’

Robin had al die tijd zwijgend naar de jongen op de brancard gekeken. Nu keek hij op. ‘Dat doe ik.’ zei hij resoluut. Kiani en hij liepen richting het gebouw. Toen stond hij stil en keek om. ‘Ik weet zijn voornaam niet eens meer. We noemen hem altijd gewoon Bavelaar.’

Ralph lachte flauwtjes. ‘Oja... Hij heeft een hekel aan z’n naam. Remy heet hij. Remy Bavelaar.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten